Altijd maar die angst voor straf
Met een wolletje, schaamdoek of badhemd in bad.
Twintig oudere en bejaarde ‘kinderen’ spreken over hun tijd op een katholieke kostschool. Eén van hen, Nelly, zegt achteraf: Ik kom nooit meer in de kerk. Als ik mijn pensionaatsjaren bij elkaar optel, ben ik al voor mijn hele leven naar de kerk geweest. Ze is de enige niet. Waar nonnen, paters en broeders zich erop lieten voorstaan dat ze ‘hun’ pensionaatskinderen een godvruchtige opvoeding gaven in liefde voor de Heer, is het resultaat vaak miserabel. Weinig kinderen kijken met plezier terug op de jaren dat zij onder de hoede van de geestelijkheid tot wasdom kwamen.
De auteur bezocht alle ‘kinderen van toen’ meerdere malen. Vrouwen en mannen, meisjes en jongens die door hun ouders naar kostschool werden gestuurd. Voor de ene ouder was het een statuskwestie – een kostschool was duur – voor de andere noodzaak als kinderen onhandelbaar waren of als een gezin zo veel kinderen had dat de ouders geen kans zagen hun kroost met aandacht en liefde groot te brengen. Er zijn kinderen, Elza bijvoorbeeld, die het op kostschool naar hun zin hadden. Elza genoot van de saamhorigheid: we vormden een club tegen de nonnen, van de vriendinnen om zich heen, vriendschappen bloeiden en hielden jaren stand. Maar veel vaker spraken de pensionaatskinderen over hun jaren onder de broeders, zusters en paters als jaren vol heimwee, jaren van eeuwige angst voor straf, een tijd die ze ervoeren alsof er om de school een hoge dikke muur was gebouwd die hen volledig isoleerde van de buitenwereld. Er was maar één wereld in een strenge, benepen sfeer van gebed, onderdrukking, valse berichten naar de ouders en – voor degenen die het heel slecht troffen – jarenlang seksueel misbruik op de koop toe. Lees verder →