Tweepigrammen

Dichters over het boekenweekthema

De dichters van de uitgeverijen Wereldbibliotheek en Nieuw Amsterdam kregen de opdracht een epigram te maken over het boekenweekthema ’tweestrijd’.

Wat is een epigram? In de inleiding staat een voorbeeld van de ‘epigrammenkeizer’ de Romeinse dichter Marcus Valerius Martialis. Het epigram heeft de volgende vastigheden: acht regels; vrije versvorm; hetzelfde slotwoord in de regels 1,3,5 en 7; metrum naar believen; de slotregel bevat de pointe.

Een ander woord voor epigram is puntdicht. Het is een kort gedicht, vaak geestig. De dertig dichters hebben de opdracht heel verschillend uitgevoerd, dat zie je al aan de vorm die heel verschillend is. In de definitie van staat nadrukkelijk dat dit genre vaak humoristisch is en satirisch. Slechts enkele gedichten uit de bundel voldoen aan deze regel. Ook de humoristische laatste zin met een rake pointe komt niet vaak voor. Wel zien we dat de gedichten acht regels tellen en dat de herhaling van het slotwoord veel is toegepast.

Marc Tritsmans heeft een kritisch gedicht over het klimaat: De laatste ijsberg. Hij houdt zich keurig aan de acht regels, maar wat de slotwoorden betreft laat hij ze rijmen: waterlanders, vinpootsalamanders, meanders, anders. Hij sluit af met een scherpe slotzin:

Elk kind ziet toch: vanaf nu moet alles anders.

Maar foute stuurlui willen voluit tegen de laatste ijsberg te pletter.

 

 

Florence Tonk maakte een epigram met de titel Puntdicht.

Een punt breekt af, de punt doet pijn

in zinnen aan mijn zusjes

een punt die stopt, veroorzaakt pijn

staat voor venijn en stelligheid, gelijk

is niet vrijblijvend, dat doet pijn

het stokken, afgesloten zijn

mijn tere zusjes lijden pijn

geen punt, het mag niet van mijn brein.

Een kenmerk van epigrammen is dat ze vaak ondeugend zijn, ze gaan vaak over seks. Het gedicht Odol  van Guus Luijters is zowel ondeugend als humoristisch.

Op de Bos en Lommers, bij de snackbar ‘Berenlul’

voor bamischijven, friet en frikandellen, waar

wij soms een ijsje aten, at ik nooit een berenlul,

maar in het militaire leger draaide je van

tent en deken een hele dikke berenlul

en hing die dan op je rug en droeg hem

met je mee als beren met hun berenlul,

want beren schijnen ook een lul te hebben.

Het is opvallend dat veel dichters gedichten vervaardigden met lange regels met een episch karakter. Ze leunen aan tegen proza. Dat geldt zeker niet voor het gedicht van Liesbeth Lagemaat, zojuist bekroond met de Grote Poëzieprijs voor haar bundel Vissenschild. Het thema ‘tweespalt’ past zij toe op de innerlijke tweestrijd van een persoon.

Stel nou dat het je ware aard is, die gespletenheid,

en dat je nooit verlangde naar een stille vijver.

De basis van je denken: een en al gespletenheid:

twee hersenhelften met hun eigen nukken, grillen, taken.

Stel nou, je kon ontsnappen aan jezelf. Al die gespletenheid

was opgelost. Je was voorgoed van elke strijd verlost.

Zou dat de wereld één grein beter maken? Elke gespletenheid

is als een blaadje aan een boom: de enige beweger is de wind.

 Een mooi gedicht, helemaal volgens de regels. Met een prachtige slotregel.

We kunnen concluderen dat dit experiment met het epigram goed gelukt is. Het is een fraaie bundel geworden met heel met veel afwisseling.

Dichters van de Wereldbibliotheek en Nieuw Amsterdam –Tweepigrammen. Dichters over het boekenweekthema. ISBN 978-90-284-5152-0, 40 pagina’s, € 10,00. Amsterdam: Wereldbibliotheek 2021.

Dit bericht is geplaatst in Alle Boeken, Poëzie. Bookmark de permalink.