Figuren

Anekdotes van bovenaf

Bakfietsschrijver kijkt in Leiden rond.

Zoals iedere krant van een beetje formaat – en dat beetje moet letterlijk opgevat worden – heeft ook het oude Leidsch Dagblad een aantal columnisten. Sommigen van hen becommentariëren de wereld en hen die de wereld regeren, andere cursiefschrijvers houden het bij het schrijven van stads- en dorpstaferelen. Van dergelijke schetsen valt geen inhoud weer te geven, want in principe zijn ze allemaal anders, al draaien sommige stukjesschrijvers erg in hun eigen wereldje rond.

Auteur

Martijn van Lith (1985) studeerde Nederlandse taal en cultuur in Leiden. Hij woont in Oegstgeest. Hij heeft een tekstbureau en schrijft wekelijks een column voor het Leidsch Dagblad, maandelijks komt zijn tweeling in Ouders van Nu in beeld.

 

 

 

Columns noemt hij die stukjes. Maar eigenlijk zijn het portretjes. Schetsen van mensen die anders zijn dan de schrijver zelf, al verkeren ze regelmatig in vergelijkbare situaties. De auteur is bijvoorbeeld vader van een éénjarige tweeling, een jongen en een meisje die gezegend zijn met de namen Jet en Pepijn. Dat zijn goede namen. Niet van die dubbele opschepnamen die kakkers hun kinderen geven, niet van die gruwelijke Engels-verhaspelende namen die het klootjesvolk schenkt aan zijn kroost. Uiteraard moet de tweeling vervoerd worden, maar of dat nu per bakfiets moet? Dat is een vraag op zich, want het echtpaar wil zich niet afficheren met de typische bakfietsouders, niet Hun Soort Mensen immers. Ze kopen er dus wel een, maar lezer let op, geen elektrische! En als de tweeling op jonge leeftijd voor school wordt opgegeven, constateert de jonge vader meteen dat er heel wat foute ouders zijn: mensen die het hoog in de bol hebben, die hun kind nu al hoogbegaafd vinden en ook het andere uiterste: plat-Leids sprekende lieden die jekkies dragen, hun kind Pris, Kayleigh of Jaylano noemen en een vakantie bij Senterparreks helemaal tof vinden. Gelukkig maar, dat hij niet zo is. Al kun je wel om dat volk lachen.

Want dat is wat de auteur beoogt. Hij schrijft portretjes van mensen die anders zijn dan hij en die ‘dientengevolge’ niet deugen. Hij bekijkt ze, beschrijft ze soms met enig medeleven – zoals mevrouw de Bree, de eenzame weduwe – maar veelal meedogenloos en hij presenteert ze dan aan de lezer in grappig bedoelde verhaaltjes. De vraag is of hij grappigheid niet verwart met neerbuigendheid. Want wie hij ook beschrijft, híj is bijna altijd degene die (ver)oordeelt. Hij peurt uit anekdotes zijn eigen voortreffelijkheid. Hij citeert een meisjes dat trisme studeert. Is dat een dom meisje? Nee, het is een (te) snel-sprekend meisje dat toerisme studeert en dat om haar snelheid van spreken te kakken wordt gezet. Hetzelfde geldt voor iemand die ‘omaaikot’ zegt. Waarde schrijver, zo spreek je ‘O my God’ toch uit? Deze kreet wordt veel gebruikt. Als je hem fonetisch opschrijft wordt hij belachelijk ja. Maar dat geldt voor ieder woord dat je fonetisch opschrijft. Het zijn maar wat voorbeelden uit vele.

In dit boekje zijn ongeveer honderd verhaaltjes gebundeld. Na ongeveer dertig stukjes ben ik hapsnap gaan lezen want ondanks dat Van Lith over verschillende onderwerpen schrijft, gaat zijn toon van ego-welbehagen spoedig tegenstaan. Misschien storen lezers die eens per week of per maand zijn pennenvruchten krijgen voorgeschoteld zich er minder aan, maar mij stond het toontje snel tegen.

De auteur heeft het bijzonder goed met zichzelf getroffen. Hij schreef een boekje vol pedanterie.

Martijn van LithFiguren. ISBN 987-90-71256-65-3. 102 pagina’s, €10,00. Leiden: Uitgeverij Gingkgo 2018.

Dit bericht is geplaatst in Alle Boeken, Columns. Bookmark de permalink.