Ik heet Adolf, naar Hitler

VaderskindAd Fransen – Vaderskind. ISBN 978-90-234-9306-8. 252 pagina’s, € 18,90. Amsterdam: De Bezige Bij 2015.

Zoon van een SS’er verlost zichzelf van geheim door het verhaal van zijn vader te vertellen.

Op 20 april 1955 werd in Nijmegen een jongen geboren. Een beladen datum: de geboortedag van Hitler. Als deze jongen Adolf wordt genoemd, is zijn leven voorgoed getekend.

Adolf wordt Ad genoemd. Maar nadat hij als kind van 12, 13 jaar van zijn vader stukje bij beetje hoort hoe deze de oorlog heeft beleefd, groeit zijn nieuwsgierigheid. Hij voelt zich als hij ouder wordt, gedwongen vaders geschiedenis in te duiken, ondanks dat zijn ouders hem vragen: ‘Jongen, hang de vuile was toch niet buiten!’

Vader Fransen was Funker, marconist bij de SS. Ik heb nooit iemand gedood bezweert hij zijn zoon. Maar Ad Fransen twijfelt: een SS’er die niet doodt? Hij stroopt archieven af, verzamelt iedere splinter informatie. Niet alleen over zijn vader als SS’er, maar ook over het gezin waaruit vader kwam: wat heeft de man bezield, wat bracht hem ertoe zich als 19-jarige bij Hitlers keurkorps te melden?

AdFransenAd Fransen (1955) is journalist, biograaf en schrijver. Hij publiceerde onder meer boeken over Gerard Reve en Willem Frederik Hermans en heeft tot het verschijnen van dit boek zijn paspoort-voornaam geheim gehouden.

Vader Fransen heette ook Adolf. En daarmee wordt meteen een stuk van ’s mans geschiedenis blootgelegd. Want zijn moeder is sinds de eerste jaren dat Hitler opereerde, volkomen idolaat van de man geweest. Hitlers portret hing boven haar bed. Ze duwde haar beide zonen (dol op hun moeder) richting SS: ze ‘schonk’ ze aan haar held. De vader van de schrijver deed wat zijn geliefde moeder van hem vroeg en geïndoctrineerd als hij was sinds zijn jeugd, sloop de oorlog hem jong in de genen.

De auteur groeide op in een huishouden dat ernstig leed onder deze voorgeschiedenis. Nadat vader vrij was uit het interneringskamp, vertrok het gezin naar Limburg: in Nijmegen wilde geen mens een lid van de verradersfamilie Fransen aan werk helpen.

Aardig detail: ook bij vader Fransen hing op de slaapkamer een opvallend portret: dat van koningin Juliana met naast zich prins Bernhard. Ter gelegenheid van haar inhuldiging had vader gratie verkregen en kwam daardoor ruim twee jaar vroeger vrij. Maar toen prins Bernhard zich ernstig misdroeg en daarvoor niet werd gestraft, verdween het portret: Die komt overal mee weg. De kleintjes zijn altijd de dupe. Kleintjes, zoals hij.

Fransen zoekt de waarheid. Hij geeft zijn vader stem. Hij laat zijn vader uitleg geven, klaagt hem aan en voert vervolgens ook zijn verdediging.

Soms met begrip voor die onnozele hals die zijn vader vroeger was. Soms met mededogen, maar ook met verwijt: wat deed je mij aan? Nooit weidt zijn vader uit, hij wil slechts mondjesmaat vertellen. Hij leefde in een emotioneel pantser.

Het oorlogsverleden van zijn vader en daaropvolgend zijn eigen schichtige, beladen jeugd drukten op de schrijver als een groot en zwaar geheim. Zozeer dat hij zich afvraagt of hij zonder die naam anders in het leven gestaan zou hebben.

In dit boek onthult hij de waarheid. Het zal hem moeite hebben gekost. Maar de vuile was móest naar buiten om verder te kunnen leven. Fransen heeft lang aan dit boek gewerkt, vertelt hij. En hij heeft zijn ouders niet gespaard.

Als daad van barmhartigheid heeft hij gewacht met publiceren tot zijn vader was overleden en zijn moeder dusdanig verward was, dat het boek haar niet meer zal deren. Want de Funker bleef toch zijn vader. En niet eens zo’n slechte.

Moedig en aangrijpend.

Dit bericht is geplaatst in Alle Boeken, Tweede Wereldoorlog. Bookmark de permalink.